5 tips voor loondoorbetaling bij ziekte

Print

5 tips voor loondoorbetaling bij ziekte

Voorkomen is beter dan genezen. Dat adagium geldt zeker als het gaat om perikelen rondom loondoorbetaling van de zieke werknemer. Toch lijkt het in de praktijk vaak onnodig mis te gaan. In deze blog daarom 5 tips om pijnlijke arbeidsrechtelijke uitglijders bij zieke werknemers te voorkomen.

Tip 1) Ga niet zelf voor doktertje spelen

De werkgever is verplicht om een bedrijfsarts of arbodienst in te schakelen bij de beoordeling van de ziekte van de werknemer en bij de begeleiding en re-integratie (art. 14 en 14a Arbeidsomstandighedenwet, art. 2 Rpetz en art. 7:658a BW).
Het lijkt een open deur en dat is het ook, maar toch gaat dit nog regelmatig fout: het is niet aan de werkgever of zijn advocaat om te bepalen of de werknemer arbeidsongeschikt is of niet en of hij recht heeft op loondoorbetaling. (zie bijvoorbeeld recent: ECLI:NL:RBNHO:2018:6536). Het beoordelen van arbeids(on)geschiktheid is voorbehouden aan de bedrijfsarts («JAR» 2001/147, «JAR» 2012/233, «JAR» 2013/3 en ECLI:NL:RBNHO:2014:9395). Dit moet een deskundige zijn die als bedrijfsarts is ingeschreven in het specialistenregister als bedoeld in artikel 14 Wet BIG.

Let daarom op: net zo min als een werkgever of jurist, kan een arbeidsdeskundige géén medische beoordeling verrichten en ook géén uitspraken doen over de vraag of sprake is van ziekte of gebrek. Dat geldt ook voor de huisarts, behandelend arts of psycholoog.

Tip 2) Onderschat de waarde van het deskundigenoordeel niet

Vraag op het juiste moment een deskundigenoordeel aan bij het UWV.

Wanneer er een geschil tussen werkgever en werknemer bestaat over de vraag of er sprake is van ziekte dan wel bij partijen onduidelijkheid bestaat of de re-integratie goed verloopt, kan een deskundigenoordeel worden gevraagd aan het UWV (art. 32 lid 1 en 2 Wet SUWI).

De werkgever en werknemer zijn in een aantal gevallen zelfs verplicht een deskundigenoordeel over te leggen. Zo heeft de werkgever een deskundigenoordeel nodig wanneer hij ontbinding verzoekt wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer (art. 7:671b lid 5 BW).

De werknemer op zijn beurt is verplicht een deskundigenoordeel over te leggen in een procedure waarin hij loondoorbetaling in verband met ziekte vordert (art. 7:629a BW) of in het geval hij van de werkgever nakoming verlangt van diens re-integratieverplichtingen (art. 7:658b BW). Zie hierover uitgebreid: HR 14 september 2018, «JAR» 2018/258).

Het deskundigenoordeel moet gegeven worden door een door het UWV benoemde deskundige. Het is dus niet de bedoeling dat de werknemer zijn behandelend arts of specialist – waarin hij meer vertrouwen heeft- vraagt een deskundigenoordeel te geven. Wel kan de werknemer (op kosten van de werkgever) een second opinion vragen bij een andere bedrijfsarts als hij het niet eens is met de diagnose van de bedrijfsarts. Dee werknemer bepaalt, anders dan bij een deskundigenoordeel, zelf of de second opinion aan de eerste bedrijfsarts wordt toegezonden (art. 14 lid 2 Arbeidsomstandighedenwet). Uiteraard staat het de werkgever ook vrij een andere bedrijfsarts in te schakelen.

Tip 3) Betaal niet te veel, maar ook niet te weinig loon door bij ziekte

Welk loon moet wanneer worden doorbetaald? In de praktijk en rechtspraak leidt dit vaak tot discussie. Hierbij daarom een overzicht:

Eerste ziektejaar:

Tijdens het eerste ziektejaar heeft de werknemer minimaal recht op 70% van zijn loon, maar de werkgever is niet gehouden meer te betalen dan 70% van het maximum-dagloon (art. 17 lid 1 Wfsv).

Als 70% minder is dan het voor de werknemer geldende wettelijk minimumloon, moet de werkgever dit bedrag aanvullen tot het minimumloon.

Tweede ziektejaar:

Tijdens het tweede ziektejaar is de werkgever verplicht 70% van het loon door te betalen, maar is hij niet meer verplicht aan te vullen tot het minimumloon. De werknemer kan eventueel bij het UWV een toeslag aanvragen.

Derde ziektejaar/loonsanctiejaar:

In het geval het UWV de loondoorbetalingsverplichting verlengt, dan bepaalt artikel 7:629 BW de hoogte van het loon, tenzij er in de cao of in de individuele arbeidsovereenkomst een afwijkende regeling is getroffen, of als werknemer erop mocht vertrouwen dat hij aanspraak kon maken op het loon van vóór het verlengde tijdvak (zie bv. ECLI:NL:GHSHE:2017:2508).
Na het derde ziektejaar is er geen loondoorbetalingsverplichting meer, ook niet tijdens de opzegtermijn.

Suppletie

Bij collectieve of individuele arbeidsovereenkomst kan worden overeengekomen dat meer loon dan 70% wordt doorbetaald. Check daarom altijd de CAO of de arbeidsovereenkomst. Daarin kan bijvoorbeeld zijn opgenomen dat de werknemer de eerste of de eerste twee ziektedagen geen recht heeft op loondoorbetaling (art. 7:629 lid 9 BW). Ook kunnen regelingen worden overeengekomen waarin de hoogte van de suppletie afhankelijk wordt gesteld van de mate van meewerken van de werknemer aan de re-integratie.
Doe vervolgens nog een laatste check; kijk of je te maken hebt met een 29b ZW-werknemer.

Geldt deze zogenoemde ‘no-riskpolis’ voor de werknemer, dan mag de werkgever het tijdens ziekte door te betalen loon verrekenen met de Ziektewetuitkering. Een werkgever mag een werknemer na twee maanden actief bevragen naar een eventuele no risk-status.

Tip 4) Verwar loonstop en loonopschorting niet met elkaar

Van een werkgever wordt verwacht dat hij zijn woorden zorgvuldig kiest. Doet de werkgever dit niet, dan zal dit voor zijn rekening komen. Zet daarom het juiste middel in en gebruik de juiste terminologie en verwar de ‘loonopschorting’ uit art. 7:629 lid 6 BW niet met de definitieve sanctie ‘loonstopzetting’ uit lid 3 van 7:629 BW (zie bv. JAR 2011/214 en JAR 2002/294).

Vanaf nu mag dit dus nóóit meer fout gaan:

De werkgever mag het loon opschorten indien de werknemer weigert controlevoorschriften na te leven. Door het niet houden aan de controlevoorschriften kan de werkgever namelijk niet nagaan of er sprake is van ziekte en of de werknemer recht heeft op loondoorbetaling. Het is bedoeld als pressiemiddel voor de werknemer en kan gezien worden als een ‘voorwaardelijke sanctie’. Voldoet de werknemer aan de opschortende voorwaarde (die hem schriftelijk is meegedeeld), dan heeft hij alsnog aanspraak op zijn loon over de periode van de opschorting. De werkgever is hierover geen vertragingsrente en geen wettelijke verhoging ex art.7:625 BW verschuldigd.

Een loonstop is definitieve sanctie: het recht op loon vervalt geheel gedurende de periode waarin de werknemer weigert passen de arbeid te verrichten of wanneer hij zijn genezing belemmert of vertraagt (art. 7:629 lid 3 BW). De werknemer heeft in dat geval dus ook geen recht op loonbetaling over de uren waarvoor hij volledig arbeidsongeschikt was (JAR 2014/162). De werkgever moet de werknemer wel schriftelijk waarschuwen dat hij in verzuim is en dat de werkgever om die reden de loondoorbetaling zal stopzetten.

Kortom: een loonstop = definitief en het opschorten van loon hoeft dat niet te zijn.

Wet arbeidsmarkt in balans: de maatregelen en de kritiek

maatregelen wet arbeidsmarkt in balans

Een ‘grondige opknapbeurt voor de arbeidsmarkt’ noemt minister Wouter Koolmees het pakket maatregelen van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB). Koolmees wil het voor werkgevers aantrekkelijker maken om mensen een vast contract te bieden. En flexibel werk blijft mogelijk, ‘daar waar het werk dat vraagt.’ Vakbonden, werkgevers en Raad van State hebben kritiek.

De wet is woensdag naar de Tweede Kamer gestuurd. Minister Koolmees kondigde woensdag ook aan dat een adviescommissie onder leiding van oud-topambtenaar Hans Borstlap een jaar lang onderzoek gaat doen naar de inrichting van de toekomstige arbeidsmarkt.

Groepen werkenden komen onnodig vaak in flexbanen terecht

Het advies van de commissie is volgens de minister nodig om een antwoord te formuleren op de fundamentele veranderingen van de komende jaren, zoals de groeiende platformeconomie (en de zzp-problematiek) en robotisering. Het advies van de commissie moet uiterlijk 1 november 2019 op tafel liggen.

De minister meldde ‘deze kabinetsperiode’ te komen met nieuwe wetgeving voor zzp’ers, met regelingen voor ziekte- en arbeidsongeschiktheid voor werkgevers en met beleid rond het stimuleren van een leven lang ontwikkelen.

De Wab moet de scherpe kantjes halen van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Die wet, van oud-minister Asscher, had als doel ontslag simpeler en goedkoper te maken. Maar ontslag werd er juist lastiger en duurder door, zo bleek onlangs uit een onderzoek naar de ontbindingspraktijk over de eerste drie jaren van de Wwz.

Volgens het Kabinet geven in de huidige situatie vaste contracten werknemers veel bescherming, terwijl flexcontracten dat nauwelijks bieden. De Wab moet dat ‘in balans’ brengen. Ontslag wordt straks eenvoudiger en flexwerk wordt duurder.

Werkgevers zijn volgens Koolmees nu huiverig om werknemers een vast contract te bieden door de stapeling van kosten en risico’s. Als gevolg daarvan komen groepen werkenden onnodig vaak in flexbanen terecht en hebben ze nauwelijks zicht op zekerheid.

Na het eerder in april gepresenteerde wetsvoorstel van de Wab komt het Kabinet nu met de volgende maatregelen:

> Bovenop de bestaande ontslaggronden wordt ontslag ook mogelijk als er sprake is van een optelsom van omstandigheden, de zogenaamde cumulatiegrond. Nu moet de werkgever aan een van de acht ontslaggronden volledig voldoen. Een nieuwe negende grond geeft de rechter de mogelijkheid omstandigheden te combineren.

> De werknemer kan maximaal een halve transitievergoeding extra krijgen (bovenop de transitievergoeding), wanneer de cumulatiegrond gebruikt wordt voor het ontslag.

> Werknemers krijgen vanaf de eerste dag recht op een transitievergoeding (ontslagvergoeding), ook tijdens de proeftijd. Nu geldt dit pas vanaf een dienstverband vanaf twee jaar.

> De opbouw van de transitievergoeding wordt verlaagd bij lange dienstverbanden. Dit wordt voor iedereen een derde maandsalaris per gewerkt jaar.

> De WW-premie wordt voor werkgevers voordeliger als ze een werknemer een vaste baan aanbieden in plaats van een tijdelijk contract. Nu is de hoogte van de WW-premie afhankelijk van de sector waarin een bedrijf actief is.

> Er komt een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als ze hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering of ziekte.

> De proeftijd wordt verlengd voor werkenden die meteen een vast contract krijgen, van twee maanden naar vijf maanden.

> De ketenbepaling, de opeenvolging van tijdelijke contracten, wordt verruimd. Nu is het mogelijk om aansluitend drie tijdelijke contracten in twee jaar aan te gaan. Dit wordt drie jaar.

> Het wordt mogelijk om de pauze tussen een keten van tijdelijke contracten per cao te verkorten van zes naar drie maanden, als er sprake is van terugkerend tijdelijk werk dat maximaal negen maanden per jaar kan worden gedaan.

> Er komt een uitzondering op de ketenregeling voor invalkrachten in het primair onderwijs, die invallen wegens ziekte.

> Werknemers die op payrollbasis werken, krijgen minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als de werknemers die in dienst zijn bij de opdrachtgever. Ook krijgen ze recht op een adequaat pensioen. De definitie van de uitzendovereenkomst wordt niet gewijzigd.

> Maatregelen worden genomen om verplichte permanente beschikbaarheid van oproepkrachten te voorkomen. Zo moet een werknemer minstens vier dagen van tevoren worden opgeroepen door de werkgever. Ook houden oproepkrachten recht op loon als het werk minder dan vier dagen van tevoren wordt afgezegd. De termijn van vier dagen kan bij cao worden verkort tot één dag.

De meeste van deze wijzigingen moeten ingaan per 1 januari 2020.

Grondige opknapbeurt voor de arbeidsmarkt

Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de tweedeling op de arbeidsmarkt aanpakken. Vandaag heeft hij daarom de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) naar Tweede Kamer gestuurd. Dit pakket maatregelen verkleint de verschillen tussen vast en flexwerk. Hierdoor wordt het voor werkgevers aantrekkelijker om mensen een vast contract te bieden. Terwijl flexibel werk mogelijk blijft waar het werk dat vraagt.

Vaste contracten bieden werknemers met de huidige regels veel bescherming, terwijl flexcontracten dat nauwelijks bieden. Werkgevers zeggen hierdoor huiverig te zijn hun werknemers een vast contract te bieden, de stapeling van kosten en risico’s schrikt hen af. Groepen werkenden belanden zo onnodig vaak in flexbanen en hebben nauwelijks perspectief op zekerheid.

Minister Koolmees wil dit aanpakken door de verschillen tussen flex en vast werk te verkleinen. Dat lukt niet met één maatregel. De Wab is daarom een pakket van verschillende maatregelen die samen knelpunten wegnemen. Voor werkgevers wordt daarmee de stap kleiner om hun werknemers een vast contract te geven. Tegelijkertijd blijft flexwerk mogelijk als het werk daarom vraagt.

De minister komt deze kabinetsperiode ook met nieuwe wetgeving rond het zelfstandig ondernemerschap en ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregelingen, met als doel dit gezamenlijk op te pakken.

Commissie

Ook al gebeurt er nu veel, het is ook belangrijk om nu al naar de verdere toekomst te kijken. De arbeidsmarkt krijgt de komende jaren te maken met fundamentele veranderingen, zoals robotisering en platformisering, stelt minister Koolmees. Daarnaast hebben mensen andere wensen over de vormgeving dan hun werk dan vroeger. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen in de manier waarop we de arbeidsmarkt organiseren. Koolmees heeft daarom een onafhankelijke commissie van experts onder leiding van Hans Borstlap gevraagd onderzoek te doen naar de arbeidsmarkt van de toekomst en hier advies over uit te brengen.

De Wet arbeidsmarkt in balans bevat een aantal samenhangende maatregelen. Hieronder volgen de belangrijkste:

  • Ontslag wordt ook mogelijk als er sprake is van een optelsom van omstandigheden, de zogenaamde cumulatiegrond. Nu moet de werkgever aan een van de acht ontslaggronden volledig voldoen. Deze nieuwe negende grond geeft de rechter de mogelijkheid omstandigheden te combineren. De werknemer kan maximaal een halve transitievergoeding extra krijgen (bovenop de transitievergoeding), wanneer de cumulatiegrond gebruikt wordt voor het ontslag.
  • Werknemers krijgen vanaf de eerste dag recht op een transitievergoeding (ontslagvergoeding), ook tijdens de proeftijd. Nu geldt dit pas vanaf een dienstverband vanaf twee jaar.
  • De opbouw van de transitievergoeding wordt verlaagd bij lange dienstverbanden. Dit wordt voor iedereen een derde maandsalaris per gewerkt jaar.
  • De WW-premie wordt voor werkgevers voordeliger als ze een werknemer een vaste baan aanbieden in plaats van een tijdelijk contract. Nu is de hoogte van de WW-premie afhankelijk van de sector waar een bedrijf actief in is.
  • Er komt een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als ze hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering of ziekte.
  • Verlenging van de proeftijd voor werkenden die meteen een vaste contract krijgen, van twee maanden naar vijf maanden.
  • De opeenvolging van tijdelijke contracten, de zgn. ketenbepaling, wordt verruimd. Nu is het mogelijk om aansluitend drie tijdelijke contracten in twee jaar te aan te gaan. Dit wordt drie jaar.
  • Ook wordt het mogelijk om de pauze tussen een keten tijdelijke contracten per cao te verkorten van zes naar drie maanden als er sprake is van terugkerend tijdelijk werk dat maximaal negen maanden per jaar kan worden gedaan.
  • Daarnaast komt er een uitzondering op de ketenregeling voor invalkrachten in het primair onderwijs die invallen wegens ziekte.
  • Werknemers die op payrollbasis werken, krijgen minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als de werknemers die in dienst zijn bij de opdrachtgever. Ook krijgen ze recht op een adequaat pensioen. De definitie van de uitzendovereenkomst wordt niet gewijzigd.
  • Er worden maatregelen genomen om verplichte permanente beschikbaarheid van oproepkrachten te voorkomen. Zo moet een werknemer minstens vier dagen van tevoren worden opgeroepen door de werkgever. Ook houden oproepkrachten recht op loon als het werk minder dan vier dagen van tevoren wordt afgezegd. De termijn van vier dagen kan bij cao worden verkort tot één dag.